Dagelijks Woord

Meer over Nieuws

Canon theologische boeken

Tolle lege!

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/b6/TolleLege.jpgDe apostelen hebben de christelijke gemeenten vermaand om te leven naar de goede, gezonde leer van Christus. Enerzijds verdienen deze vermaningen in onze tijd extra nadruk. Anderzijds rijst de vraag: Waar vinden we die leer? Allereerst in de canonieke Bijbelboeken; vervolgens ook in verschillende christelijke en gereformeerde belijdenisgeschriften. Het is belangrijk dat we ons die teksten eerst eigen maken. Daarbij kunnen echter vele vragen rijzen. Hoe moeten Schrift en belijdenis worden geïnterpreteerd? Hoe kunnen we ernaar leven?

Op zoek naar antwoorden zou u zomaar de vermaarde boekhandel in Sommelsdijk kunnen betreden. Helaas liggen de oplossingen zelfs daar niet voor het grijpen. Sterker nog, de kans is groot dat keuzestress u bevangt. Het schap met theologieboeken staat overvol met werken waarvan de deugdelijkheid van de inhoud op voorhand moeilijk geschat kan worden. Goedbedoelde boekentips blijken geregeld niet aan de verwachtingen te kunnen voldoen. Bovendien hebben we weinig tijd om veel en (veel belangrijker) grondig te lezen.

Het is daarom moeilijk én noodzakelijk om orde in deze boekenchaos te scheppen. Naast de Bijbel is de traditie een belangrijke maatstaf: Welke boeken hebben zich in de kerkgeschiedenis bewezen? Op grond daarvan is het mogelijk om een korte canon samen te stellen die licht werpt op verschillende aspecten van de christelijke geloofsleer. Graag presenteren wij daarom twaalf boeken die houvast bieden bij het zoeken naar christelijke waarheden. In ons kerkblad Het Kruispunt brengen wij daarom om beurten één van de gekozen boeken voor het voetlicht. Daarbij hebben we geprobeerd recht te doen aan de bevindelijke diepte en de katholieke breedte van de kerk. Ook zijn boeken van verschillende moeilijkheidsgraad gekozen. Zelfs binnen een lijstje van twaalf is het ene boek belangrijker dan het andere, maar wie erin slaagt al deze boeken te bestuderen weet dat een stevig theologisch fundament is gelegd.

Onze selectie bevat de volgende boeken:

  1. Aurelius Augustinus, Het huis op de rots. Verhandeling over de bergrede
  2. Tertullianus en Cyprianus, Onze Vader
  3. Willem van Saint-Thierry, Godsliefde
  4. Maarten Luther, Verklaring van de Brief aan de Galaten
  5. Johannes Calvijn, Institutie 1536
  6. Willem Teellinck, Het nieuwe Jeruzalem
  7. John Owen, Over de inwonende zonde
  8. Herman Friedrich Kohlbrugge, Hoogst belangrijke briefwisseling
  9. John Charles Ryle, Christen zijn in het dagelijks leven
  10. Izaäk Kievit, Tweeërlei kinderen des verbonds
  11. Frans Bakker, Gebedsgestalten
  12. Arie de Reuver, ‘Bedelen bij de Bron’.

Ds. A. Kos & Marco in ‘t Veld

 

A. Augustinus (vert. H. van Reissen & L. Wenneker), Het huis op de rots. Verhandeling over de bergrede

Eindhoven: Damon 2004, 232 p., ISBN 9789055735792, € 29,90.

Afbeeldingsresultaat voor Augustinus het huis op de rotsAugustinus (354-430) is terecht als kerkvader van het westen getypeerd. Met zijn Confessiones, De civitate Dei en anti-pelagiaanse geschriften heeft hij de westerse kerk gestempeld. Primair was Augustinus echter een zielzorger. Daarop wijst ook zijn De sermone domini in monte, een verhandeling over de Bergrede uit de tijd dat hij nog geen bisschop was. De stof dwingt Augustinus om cruciale Bijbelpassages, zoals de zaligsprekingen en het Onzevader, uitvoerig te behandelen. Hij doet dat op een transparante en onbevangen manier. Indrukwekkend is bijvoorbeeld hoe Augustinus de eerste zeven zaligsprekingen kruiselings verbindt aan de werking van de Heilige Geest in Jesaja 11,2-3 (LXX; Vulgaat): “De Geest van God zal op Hem rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en godsvrucht zal Hem vervullen, de Geest van de vreze des Heeren”.

Aldus wordt de christelijke levensstijl een zevenvoudige gave van de Geest die ons via Jezus krachtig toerust. Niettemin blijft een spanning tussen Gods genade en menselijke inspanning voelbaar. De verbinding tussen beide elementen is nodig om met een oprecht hart te handelen naar Jezus’ lessen. We herkennen dit in de passage over het gebed: “Het gebed is nodig omdat de inspanning van het bidden ons hart zuivert, verheldert en verruimt om de goddelijke gaven te ontvangen die ons geestelijk worden ingestort. Hij is altijd bereid ons Zijn licht te geven, wij zijn echter niet altijd bereid het te ontvangen (…). Bij het gebed nu keert het hart zich tot Hem die altijd bereid is te geven.” Het oprechte hart vind haar oorsprong en vervulling in de liefde. Het is gericht op het koninkrijk der hemelen en bijgevolg streng voor zichzelf en mild voor de ander. Degenen die zo handelen worden terecht vergeleken met de wijze bouwer die zijn huis fundeerde op de rots.

Marco in ’t Veld

 

Tertullianus en Cyprianus (vertaald en toegelicht door Vincent Hunink, ingeleid door Paul van Geest), Onze Vader

Kampen 2010, ISBN 978 90 435 1854 3. Gratis beschikbaar via de website van de vertaler: https://www.vincenthunink.nl/cyprianus2.htm (voor downloaden: zie de link onderaan deze webpagina)

Wie bidt moet wel terughoudend zijn in zijn woorden, zijn verzoek. Kalmte en schroom zijn dan geboden. Laten we bedenken dat we staan voor Gods aangezicht.’ Aan het woord is Cyprianus (ongeveer 200 tot 258) in Onze Vader (De dominica oratione) in één boekje opgenomen met Tertullianus’ (ongeveer 160 – ongeveer 230) De dominica.

Gebed is van levensbelang. Dat komt ook naar voren in deze teksten uit de Vroege Kerk. De bewoordingen verschillen uiteraard van de onze. Soms vervreemd de uitleg ook iets, bijvoorbeeld wanneer de vierde bede eerste instantie zou zien op Christus. Of de stelling dat we niet zonder goede werken tot God kunnen bidden en dat Cornelius het verdiende om gehoord te worden (p. 102-103). Anderzijds: is het vreemd te zeggen dat gebed en een goddeloos leven met elkaar in tegenspraak zijn?

Dat gezegd hebbend, toch een aansporing om te lezen. Verfrissend scherpt het geschrevene de geest. Bovendien is er blijkbaar niet veel nieuws onder de zon. Toen ik het de eerste keer las, was ik enigszins verrast dat Tertullianus uitvoerig schrijft over de vraag of een hoofddoek voor meisjes ook verplicht is. Veel is er te leren van wat zo lang terug geschreven werd. De vreugde van herkenning wordt ook ervaren. Bijvoorbeeld wanneer benadrukt wordt dat zalig worden ten diepste Zijn werk is: ‘Door Gods clementie zijn we geestelijk herschapen en herboren’ (p. 109, zie ook p. 76 en 85). ‘Ons verzoek is dat wij mogen volharden in wat we begonnen zijn. En daarom bidden wij elke dag’ (p. 79).

Verder staan er geestelijk-praktische wenken in, als gebedstijden, bidden met aandacht en bijvoorbeeld:

  • Onmin tussen broeders is erg. De Heere neemt dat hoog op. Dat is iets wat wij vaak rondom het avondmaal naar voren laten komen. Het trof mij dat dit radicaal betrokken wordt op onze gebeden: ‘God aanvaardt geen offer van iemand die een conflict heeft.’ ‘Je kunt niet samen met Christus zijn, als je liever Judas wilt nadoen dan Christus.’ (p. 93, 95, zie ook )

  •  ‘Laat een broeder die je huis binnen is gegaan, niet vertrekken zonder gebed.’  (p. 60).

Laten we dus bidden, dierbare broeders en zusters, zoals onze leraar God het ons heeft geleerd. God iets vragen met Zijn eigen woorden. Christus’ gebed laten opgaan naar Zijn oren: dat is een gebed dat Hij graag hoort, waarmee Hij vertrouwd is. Laat de Vader de woorden herkennen van Zijn Zoon, wanneer wij onze bede uitspreken. Hij die woont in ons hart, moet ook klinken in onze stem. (p. 69).

Gebed is de muur van het geloof, ons schild en zwaard tegen de vijand, die ons van alle kanten in de gaten houdt. (…) Laten we onder de wapens van ons gebed het vaandel van onze Commandant bewaken en biddend wachten op de bazuin van de engel. (p. 64)

 

Willem van Saint-Thierry (vertaald en toegelicht door Paul Verdeyen s.j. en Guerric Aerden ocso), Godsliefde

Budel 2016, ISBN: 978 94 6036 227 9

Willem van Saint-Thierry
Willem van Saint-Thierry heeft altijd in de schaduw gestaan van zijn grote tijdgenoot en vriend Bernardus van Clairvaux. Ten onrechte, zo blijkt uit zijn nagelaten geschriften.
Willem werd geboren in Luik omstreeks het jaar 1075. Hij stierf op 8 september 1148. Hij werd waarschijnlijk voor 1100 monnik bij de Benedictijnen in Reims en in ongeveer 1120 abt van het klooster in Saint-Thierry. Kort daarvoor had Willem kennis gemaakt met Bernardus. Een ontmoeting die een levenslange hartelijke vriendschap tot gevolg had. De abt Willem maakte deel uit van een hervormingsgezinde groep van benedictijner abten, die kritiek uitten op de weldadige levensstijl van veel kloosters. Bij deze hervorming werd de liturgie ingekort en de leefstijl soberder en strenger. Later gaat Willem over naar de kloosterorde van Cîteaux waar Bernardus één van de leidende personen is. Mogelijk ook uit teleurstelling over de gebrekkige uitvoering van de hervormingen die waren ingezet.
 

Godsliefde
Het boek Godsliefde bevat meerdere geschriften van Willem. Het leven van Bernardus, zoals veel Middeleeuwse vita (levensbeschrijvingen) een uiting van bewondering voor de persoon waarbij ook legenden een plaats hebben. De Gulden Brief is een brief aan Kartuizer monniken waarover wel het één en ander te zeggen zou zijn, maar ik richt mij nu vooral op de meditaties: twaalf in getal.
Zonder meer is de Middeleeuwse achtergrond merkbaar. Ook is het woordgebruik regelmatig anders dan we gewend zijn. Willem worstelt bijvoorbeeld in de eerste meditatie met de uitverkiezing en vrije wil. Hij gebruikt daarbij het woord ‘voorkennis’ dat later vooral aan Arminius doet denken. Tegelijk schrijft hij: ‘Waarom de ene persoon wordt toegelaten tot die genade en de andere persoon wordt afgewezen: probeer dit niet te doorgronden, als je niet wilt dwalen.’
Wat de meditaties vooral hartverwarmend maakt, is gelijk aan wat Luther opmerkt over Bernardus van Clairvaux: ‘Bernardus heeft Jezus zo lief.’ Het verlangen naar God, de afhankelijkheid en het geheimenis van de gemeenschap met God, het besef van ‘de armoede van’ de eigen liefde tot God en niet in het minst de verwoording daarvan raken diep. Deze ‘bevinding’ laat zien dat geloven alles te maken heeft met ‘relatie’. Een correctie enerzijds naar een ‘beredeneerd’ geloven, maar anderzijds (met name door de inhoud) naar de belevingscultuur van deze tijd. Willem loopt het gevaar dat het ervaren van de liefde de grond van zekerheid wordt in plaats van Gods Woord en trouw. Anderzijds beroept hij zich zonder meer ook op Gods Woord (Zijn beloven) als pleitgrond in het gebed. Willem wil hij niet anders dan roemen in het kruis: ‘Ik blijf mij keren tot de Gekruisigde’ (p. 152, regel 1884). Het gaat Willem uiteindelijk om een hart dat brand voor Jezus (p. 96, regel 524).

Ten slotte een enkel citaat, met de aanbeveling: neem en lees!
‘Wil echter eerst mijn hart in brand steken, Heere, met het vuur van de volmaakte liefde tot U.
Laat haar grote gloed elk venijn van de zonde uit mij verdrijven en wegsmelten. Moge die liefde elke smet van mijn geweten opsporen en haar wegwassen met de tranen van mijn ogen. Moge uw kruis alles kruisigen wat de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hovaardij van het leven in mij aan jarenlange roest opstapelden als gevolg van mijn verzuim. Moge Uw berispend gelaat alles verwijderen wat door de wil van het vlees of de instemming van de geest werd aangestoken of aangetast.’ (p. 115, regel 976).

 

M. Luther (vert. G.P. Sandberg & H. Schoonderwoerd), Verklaring van de Brief aan de Galaten

Houten: Den Hertog 2017, 387 p., ISBN 9789033108822, € 24,90.

Voor Luther (1483-1546) was Paulus’ Galatenbrief erg belangrijk, het was zijn “Katharina von Bora”. In 1531 begon hij een tweede collegereeks over deze brief. De Nederlandse versie van Luthers verklaring van de Galatenbrief is gebaseerd op een Duitse vertaling en omwerking van deze (Latijnse) colleges. Luther begint met de grondgedachte van de Galatenbrief. Hij legt uit dat er verschillende vormen van gerechtigheid bestaan die uiteindelijk herleid kunnen worden tot twee hoofdcategorieën: de actieve en de passieve gerechtigheid. De eerste bestaat uit het leven conform de wet(ten). De laatstgenoemde is “de gerechtigheid van Christus en van de Heilige Geest, die wij niet doen, maar ondergaan, niet hebben, maar ontvangen, als God de Vader ons haar door Jezus Christus schenkt” (19).

Beide soorten gerechtigheid hebben volgens Luther een eigen toepassingsgebied. De actieve gerechtigheid geldt in aardse zaken en reikt tot Christus. Wanneer het op zaligheid, hemel en gewetensrust aankomt, moeten wij leven uit “de hemelse gerechtigheid, de passieve, die wij niet vanuit ons zelf hebben, maar uit de hemel ontvangen, die wij niet door werken tot stand brengen, maar door het geloof ontvangen, in de kracht waarvan wij boven alle wetten en werken uitstijgen” (21). Zodra het geweten door de actieve gerechtigheid wordt verontrust, zeg dan: “Wet, je wilt naar het rijk van het geweten opklimmen en daar heersen en mijn geweten wegens de zonde aanklagen en de blijdschap des harten wegnemen, die ik uit het geloof in Christus heb, en je wilt mij tot wanhoop brengen, zodat ik te gronde moet gaan; je gaat te ver, blijf binnen je grenzen en oefen je heerschappij uit over het vlees, maar aan het geweten zul je niet raken, want ik ben gedoopt en door het Evangelie geroepen tot de gemeenschap van de  gerechtigheid en van het eeuwige leven, tot het rijk van Christus, waarin mijn geweten mag rusten, waar geen wet is, maar enkel vergeving der zonde, vrede, rust, vreugde, heil en eeuwig leven.” (24)

Hoewel beide soorten gerechtigheid een apart toepassingsgebied hebben, ze kunnen niet van elkaar losgemaakt worden. Paulus benadrukt immers de pedagogische functie van de wet (Gal. 3,24). “Het ware gebruik van de wet is, dat ik weten moet, dat ik door de wet tot de kennis van de zonde gebracht en nederig wordt, om zo tot Christus te komen en de rechtvaardiging in het geloof te ervaren. Het geloof is geen wet of werk, het is een vast vertrouwen, dat Christus aangrijpt (...). Christus is het einde van de wet tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft, en dat wil zeggen dat een ieder die in Christus gelooft rechtvaardig is, en dat de wet hem niet opnieuw kan aanklagen” (219). Wie op Christus let merkt dat er verder geen wet meer is! Wel heeft Luther oog voor de zwakheid van het vlees waardoor wij telkens terugkeren naar de wet: “Daarom, voor zover het over ons gaat, zijn wij ten dele vrij van de wet en ten dele onder de wet. Wij dienen, om met Paulus te spreken, ‘met het gemoed de wet Gods en met het vlees de wet der zonde’ (Rom. 7,26v).” (220) Voor de gerechtvaardigde geldt dus: “Voor zover het vlees blijft, in die mate blijft ook de tuchtmeester Wet” (221).

Marco in ‘t Veld

 

Johannes Calvijn, Institutie 1536

Kampen, De Groot-Goudriaan, 1992, 320 pp.

Nadat Nicolas Cop op Allerheiligen 1533 als rector van de Sorbonne te Parijs het academisch jaar heeft geopend met een hervormingsgezinde rede, ziet Calvijn zich spoedig genoodzaakt de Franse hoofdstad te verlaten. Hij vindt onderdak bij Louis du Tillet in Angoulème. Calvijn gebruikt diens aanzienlijke bibliotheek om een begin te maken met zijn Institutie. In eerste instantie is het een traktaat met dezelfde opzet als Luthers catechismus: het behandelt achtereenvolgens de decaloog, het apostolicum, de sacramenten en ten slotte de christelijke vrijheid, de kerkelijke en burgerlijke regering. Nadat de Franse vervolgingen in 1535 verhevigen vlucht Calvijn verder naar Bazel. Daar werkt hij verder aan zijn Institutie en voorziet hij het boek van een opdracht aan de Franse koning François I. In 1536 verschijnt de eerste uitgave het boek. Later zou Calvijn het boek steeds verder uitwerken totdat het in 1559 uit vier delen beslaat. Inhoudelijk lag de kern al vast in de handzame eerste editie.

Omdat Calvijn de behandelde thema’s telkens plaatst in het raam van zijn theologie, vormt het boek een deugdelijk overzicht van de gereformeerde theologie. Delen zullen bekend of clichématig overkomen. Nauwkeurige lezing maakt echter waakzaam voor misvattingen die langzaam de kerk insluipen. Opvallend is bijvoorbeeld Calvijns benadering van de sabbat. Het vierde gebod is volgens hem “schaduwachtig” en door Christus afgeschaft. Hij heeft immers de essentie aan het licht gebracht: “aangezien God door ons gevreesd en bemind moet worden, moeten wij onze rust in Hem zoeken”. Dit zal gebeuren wanneer we afstand doen van slechte begeerten en boze werken. Dat is een opdracht voor alle dagen van de week. De zondag (als ‘dag des Heeren’) is ingesteld om als gemeente samen te komen om te bidden, God te loven, het Woord te horen en de sacramenten te gebruiken. Daarom moeten we ons onthouden van handenarbeid en “manieren van ontspanning die te maken hebben met ons gedrag in dit leven”. “Kortom, we maken geen onderscheid tussen de ene dag en de andere vanwege een of ander religieus motief, maar ter wille van algemeen bestuur”. Deze benadering is later overgenomen in de Heidelbergse Catechismus.

Leerzaam is verder Calvijns nadruk op de zekerheid van het geloof. Twijfel is nimmer kenmerk van waar geloof, maar van zondige wankelmoedigheid. Calvijn concentreert zich op het heil van Christus. Een kerntekst is Romeinen 8 vers 30: “wie Hij uit de mensen heeft uitverkoren, roept Hij; wie Hij geroepen heeft, rechtvaardigt Hij en wie Hij gerechtvaardigd heeft, verheerlijkt Hij”. God is degene die dit doet, zonder dat sprake is van een proces waaraan de mens enige bijdrage levert. Evenmin verwordt deze tekst tot een systematische orde waarin het werk van de Geest wordt gevangen. Zelfs de verkiezing gaat schuil achter het werk van Christus: “het behoort niet tot onze taak haar te onderzoeken (…) [en] ons geloof heeft daaraan ook geen behoefte. Het wordt tot volkomen zekerheid gebracht door deze belofte, dat God als zijn kinderen erkent, die zijn eniggeboren Zoon hebben aangenomen. Wie zou een zo onbeschaamd verlangen koesteren en nog iets meer begeren, omdat hij er niet mee tevreden is dat hij Gods kind is?”

Marco in ‘t Veld

 

W. Teellinck, Het nieuwe Jeruzalem

Middelburg 1635 (online publiek)

Eigenlijk was onze pastor aan de beurt om iets te schrijven over Calvijns eerste Institutie-uitgave. Toen de kopij ingeleverd moest worden genoot hij van een welverdiende vakantie. Bijgevolg grijp ik in deze bijdrage alvast vooruit op het ‘gereformeerd piëtisme’, ook wel bekend onder de naam ‘Nadere Reformatie’. Een aantal gereformeerde predikanten in de zeventiende-eeuwse Republiek der Nederlanden meende dat behalve de leer ook het leven van de kerkgangers gereformeerd moest worden. Zij benadrukten daarom de praktische aspecten van de levensheiliging meer dan de reformatoren gedaan hadden. Of dit toen vanuit pastoraal perspectief zo’n gelukkige keuze was mag betwijfeld worden: in de eerste helft van de zeventiende-eeuw hielden ‘gewone’ kerkgangers nog geregeld vast aan allerlei theologische misverstanden.

De Zeeuwse dominee Willem Teellinck (1579-1629) was één van deze ‘gereformeerd piëtistische’ dominees. In Het nieuwe Jeruzalem horen we Jezus en Maria spreken over de grote hoeveelheden kerkgangers die menen zalig te worden zonder hun leven te beteren. Het is vooral dit probleem dat geadresseerd wordt. Maria klaagt bijvoorbeeld bij Jezus over de mensen die zij ontmoet “die zo vrolijk en welgemoed daarhenen gaan, als zij alleen maar de dingen van deze wereld hebben. Zij verzekeren zichzelf zo vast van Uw genade voor hen en van de eeuwige zaligheid, dat zij daarover helemaal niet bekommerd zijn.” Daarop antwoordt Jezus dat hun staat uitermate zorgwekkend is: “Het zijn bedrogen mensen, mensen van deze wereld, die hun deel hebben in dit leven en die hun hemel hier hebben. Daarom is hun hemel maar een bedrieglijke hemel, een hemel van hun eigen maaksel. De zekerheid van hun zaligheid is slechts hun eigen fantasie.” Impliciet benadrukt Teellinck dan ook het belang van wat tegenwoordig ‘separerende prediking’ wordt genoemd. Even verder draaft Teellinck nog verder door in zijn goede bedoelingen, wanneer hij Jezus zijn tirade laat voortzetten met woorden die Hijzelf nadrukkelijk vermeden heeft: “Ja voorzeker, een waar christen is een zeer zeldzaam mens. Dikwijls is het onder honderd die de naam van christen dragen onmogelijk om drie ware christenen te vinden.”

Desondanks is het zinvol om Het nieuwe Jeruzalem te lezen. Juist Teellincks ernst vormt een noodzakelijke correctie op de lichtzinnigheid en gemakzucht van onze tijd. “Maar is er elke dag kruis en lijden? Ja, gij moet weten dat de ware christenmens zelfs in de gemakkelijkste tijden nog zijn kruis en martelaarschap heeft.” Overigens, wie zich daardoor van het Evangelie laat afhouden onderschat de kracht Gods. Ten tweede bevat het boek veel praktische wijsheid. Wie bijvoorbeeld worstelt met vleselijke lusten krijgt eenvoudigweg het advies om niet toe te geven zodat de begeerten zullen verdwijnen als een slak voor het zout: de lusten “kunnen immers niet leven dan bij het inwilligen van de zondige streken”. Ten slotte richt Teelinck onze blik op het nieuwe Jeruzalem. Als hij dat doet komt hij superlatieven tekort: “Zij mogen inzien in de hemel, al die heerlijke schatten, de schone voordelen, al dat heerlijke gezelschap, de boom des levens, de stroom van de levende wateren, de heerlijke onuitsprekelijke vreugde, die hier op aarde niet kan gezien worden, welke daar boven in de hemel bereid is.”

Marco in ‘t Veld

  • © hersteld hervormde kerk 2024

Heeft u vragen over het geloof?

Open Sluit